Het functioneren van ons brein gedurende alle levensfases
Als ergotherapeut ben ik breed opgeleid. Tijdens de opleiding moest ik alle spieren en gewrichten kennen, kreeg ik basiskennis van de organen, het centraal zenuwstelsel en leerde ik belangrijke delen van het vaatstelsel. Maar ik vond niks zo interessant als de werking van het brein. Of het nu ging over de ontwikkeling van het brein van baby tot volwassene of wat verschillende aandoeningen of ziektes als effect konden hebben op het brein. Alles rondom deze anatomie vond ik fascinerend en dit is vandaag de dag nog altijd zo gebleven. Het is ook niet voor niks dat ik direct na de opleiding ging werken in de revalidatie met neurologische aandoeningen en later in de specialistische GGZ. Zo is ook mijn interesse gewekt voor burn-out en bore-out problematiek, iets wat bij redelijk gezonde hersenen in relatief korte periode voor een disbalans kan zorgen. In elk behandeltraject pas ik wel iets van psycho-educatie over het brein toe. Niet alleen omdat ik hier zelf interesse in heb, maar ook om mensen te laten begrijpen hoe bepaalde processen of gedragingen of klachten kunnen worden verklaard. Vaak is dit ook een opluchting, wat zorgt voor veel erkenning. Wat mij betreft is psycho-educatie daarom ook een belangrijk onderdeel binnen de ergotherapie.
Ons babybrein
Bij de geboorte weegt ons brein nog maar zo’n 350 gram. Slechts een jaar later is dat een kilo, wat al in de buurt komt van het volwassen gewicht van 1,2 tot 1,4 kilo. De ontwikkeling van het brein zit hem niet zo zeer in het gewicht maar in de toename van vertakkingen tussen hersencellen. Tijdens de ontwikkeling vind er een enorme toename plaats van het aantal synapsen, de contactpunten waar hersencellen boodschappen aan elkaar doorgeven. Alleen al tijdens de eerste maand na de geboorte neemt het aantal verbindingen tussen hersencellen toe van 15 biljoen naar 1000 biljoen (dat is een 1 met 15 nullen). Even om een voorstelling te maken, als de rest van ons lichaam net zo snel groeien, dan zou een baby na een maand al 70 kilo wegen. In deze razendsnelle ontwikkeling worden er doorgaans te veel hersencellen geproduceerd met te veel verbindingen. In de loop van de kindertijd verdwijnen deze dan ook weer. Maar de nuttige verbindingen blijven intact. De reden van deze overproductie is ontstaat omdat ons lichaam van tevoren niet weet waarvoor we onze hersenen precies gaan gebruiken. Gaan we Chinees spreken of Nederlands? Groeien we op in de woestijn of in Nederland ergens op een boerderij. Het brein houdt in eerste instantie alle opties open. Onze genetische instructies zorgen ervoor dat er een gigantische hoeveelheid hersencellen en verbindingen zijn maar onze omgeving en omstandigheden bepalen welke wel of niet verder worden benut. De aanvankelijk enorm dichte wirwar van bedrading, met tot wel twee keer zoveel verbindingen als in een volwassen brein, maakt het kinderbrein heel flexibel en ‘plastisch’. Het kan nog alle kanten op. Voor bepaalde ervaringen, zoals het leren van een eerste of tweede taal, is de kindertijd dan ook een ‘gevoelige’ (ontvankelijke) periode. Bepaalde hersengebieden, specialiseren zich in het verwerken van de moederstaal. Wie van jongs af aan tweetalig wordt opgevoed, blijkt voor beide talen precies dezelfde hersengebieden te gebruiken. Mensen die later, vanaf de puberteit, een tweede taal leren, gebruiken daarvoor een nabijgelegen gebiedje, omdat het oorspronkelijke taalcentrum inmiddels volledig is ingericht voor de moederstaal. Wie te laat aan een tweede taal begint, kan dan ook nog wel het vocabulaire leren, maar zal niet of nauwelijks meer de uitspraak of grammatica van een native speaker bereiken.
Ons puberende brein
Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd gedacht dat de ontwikkeling van het brein na de kindertijd wel zo’n beetje af was. Sindsdien is echter steeds duidelijker geworden dat er nog flinke werkzaamheden plaatsvinden, voornamelijk in de prefrontale cortex, helemaal voor in het brein. Allereerst vindt er vlak voor aanvang van de puberteit een tweede groeispurt plaats in het aantal synapsen, de verbindingen tussen hersencellen, gevolgd door een jarenlange snoei van ongebruikte verbindingen. Daarnaast wordt de bekabeling in de frontaalkwab tijdens de puberteit steeds beter geïsoleerd met een vettig laagje (myeline). Die isolatie, vergelijkbaar met het plastic om elektriciteitskabels, heeft tot gevolg dat boodschappen tot wel honderd keer zo snel verstuurd kunnen worden. Het hersengebied wat snel ontwikkelt is de prefrontale cortex, deze is verantwoordelijk voor vaardigheden als het onderdrukken van impulsen, oordelen vellen en beslissingen nemen, het tijdelijk in gedachten houden van informatie en het reguleren van emoties. Bij aanvang van de puberteit, rond het elfde of twaalfde levensjaar, gaat onze prestatie eerst achteruit. Pubers reageren bijvoorbeeld 10 tot 20 procent langzamer tijdens geheugen- en beslissingstaakjes. Die prestatiedip is het gevolg van de toename in het aantal verbindingen, waardoor het brein tijdelijk minder efficiënt werkt. Vanaf een jaar of dertien nemen de prestaties van de prefrontaalkwab weer toe. Dat komt doordat steeds meer weinig gebruikte verbindingen worden gesnoeid en veelgebruikte verbindingen worden versterkt. De snoei gaat door tot we begin twintig zijn. Tussen de 20 en 25 jaar zijn de hersenen biologisch gezien volgroeid. De hersenen groeien niet meer, maar veranderen nog steeds. Tot op hoge leeftijd kunnen er nieuwe verbindingen in de hersenen worden aangemaakt. De wisselwerking met de omgeving speelt daarbij een belangrijke rol: veranderende eisen veroorzaken nieuwe verbindingen. Een volwassene kan dus nog steeds nieuwe dingen leren, al gaat dit wat minder snel dan tijdens de kindertijd.
Ons brein gedurende de volwassenfase
Mannen takelen tussen hun 27ste en 65ste sneller af dan vrouwen, zowel op gebieden waar ze van nature beter in zijn (ruimtelijk inzicht), als op taken waar ze toch al slechter in waren (onthouden waar iets ligt, verbaal functioneren). Het volume van de frontaal- en temporaalkwab en van de hippocampus, een hersengebied dat een belangrijke rol speelt bij het aanmaken van herinneringen, neemt bij hen dan ook sneller af dan bij vrouwen. Dit komt omdat oestrogenen (‘vrouwelijke’ geslachtshormonen) het vrouwenbrein beschermen. Alleen zwanger worden kan dan weer zorgen voor een achteruitgang in geheugen. In 2002 toonde Brits onderzoek aan dat een vrouwenbrein 4 procent krimpt tijdens de zwangerschap. Aan het eind van de zwangerschap is de krimp maximaal; daarna groeit het brein weer en bereikt na een half jaar zijn oude niveau.
Wat zijn de positieve punten welke op te merken zijn bij ons ouder wordende brein?
Positief om te melden is, dat het ouder wordende brein wel steeds beter wordt in het vergeten van negatieve zaken. Normaal gesproken regelt onze amygdala via de hippocampus dat we negatieve gebeurtenissen juist extra goed onthouden. Maar de amygdala van zestigplussers heeft sterkere verbindingen met de frontaalkwab (waarin de emoties worden gereguleerd) en juist minder sterke verbindingen met de hippocampus. Als gevolg daarvan bleken zestigplussers negatieve foto’s, bijvoorbeeld van geweld en verminkingen, makkelijker weer te vergeten.
Verder neemt onze zogenaamde ‘vloeibare intelligentie’ (informatie verwerken, redeneren, onthouden) af vanaf halverwege de twintig, maar onze ‘gekristalliseerde intelligentie’ (kennis, vaardigheden en strategieën) neemt tot op hoge leeftijd toe. En daarmee blijken we in de praktijk lang onze verliezen te kunnen compenseren. Ook blijken we beter te kunnen relativeren. Naarmate we ouder worden hebben we meer meegemaakt en daardoor beschikken we over meer kennis. Dat zorgt ervoor dat we dingen makkelijker in een context kunnen plaatsen en dat we makkelijker kunnen relativeren. Verder is ons ouder wordende brein doorgaans beter in het nemen van rationele beslissingen omdat het brein inmiddels getraind is om afgemeten kosten-baten-analyses te maken. Dat komt natuurlijk omdat ouderen al veel langer de tijd hebben gehad om hier mee te ‘oefenen’ dan jongeren.
Ons brein vanaf ons 60ste
Tijdens de ouderdom gaan vaardigheden en cognitie achteruit. Vanaf het zestigste levensjaar is er een achteruitgang te zien in het geheugen en de reactiesnelheid. Daarnaast wordt het brein gevoeliger voor hersenaandoeningen zoals Alzheimer. Hoewel ieder brein achteruitgaat, lijkt het effect van de aftakeling afhankelijk te zijn van de opleiding die we hebben genoten en van de mate waarin we actief blijven. Onderzoek bij oudere nonnen liet zien dat hun geheugen en vermogen om informatie te verwerken weliswaar achteruitgingen met de ontwikkeling van het brein, maar minder bij de nonnen die mentaal actief bleven met lezen, kruiswoordpuzzels en museumbezoek. Bovendien hadden de ondernemendste ouderen 47 procent minder kans om getroffen te worden door de ziekte van Alzheimer. Waarom bleven de actieve nonnen zo alert? Mogelijk omdat het flink stimuleren van je brein leidt tot een grotere reservevoorraad hersencellen en tot meer en vooral ook tot wijder vertakte verbindingen tussen zenuwcellen. Dankzij die ‘overcapaciteit uit ons babybrein’ zou je de slijtage aan het brein beter kunnen opvangen en zo toch goed kunnen blijven functioneren. Hetzelfde is het geval met opleiding. Wanneer hoogopgeleide alzheimerpatiënten werden vergeleken met laagopgeleide in een vergelijkbaar stadium van de ziekte, lieten hersenscans zien dat de ziekte in de hoogopgeleide groep in feite al veel verder was gevorderd. Hoewel deze groep dus meer schade had, presteerden ze hetzelfde als de laagopgeleide patiënten. Blijkbaar konden de hoogopgeleiden de schade beter opvangen. Het opbouwen van een sterk brein, door opleiding of intellectuele uitdaging, lijkt de merkbare gevolgen van de aftakeling dus langer buiten de deur te houden. Ook lichamelijke inspanning is bepalend voor de conditie van ons brein Zo bleken fitte 55-plussers in een onderzoek over een groter hersenvolume te beschikken dan luiere leeftijdsgenoten. Passieve ouderen die drie keer per week een uur gingen wandelen, hadden na een halfjaar een grotere frontaal- en temporaalkwab. Bovendien leverde die beweging binnen een paar maanden een beter denkvermogen op. Vooral de functies van de frontaalkwab gingen daarbij vooruit, zoals het plannen en coördineren van gedrag en het werkgeheugen. Het effect van beweging op het brein is sterker bij vrouwen dan bij mannen, mogelijk doordat oestrogenen het effect van beweging versterken. Oneerlijk, want het brein van mannen takelt toch al harder af dan dat van vrouwen. Allemaal leerzame feitjes, waar je zeker niet van in de put hoeft te raken maar welke interessant kunnen zijn om te weten.
Door deze kennis over deze fases, weten we hoe belangrijk het is actief te blijven. Maar deze kennis kan ons ook helpen in de benadering van cliënten in verschillende fases. Van pre-pubers of zwangere vrouwen kunnen we niet al te grote prestaties verwachten, waar we onze oudere generatie weer mogen stimuleren om cognitief actief te zijn. En goed nieuws; naarmate we ouder worden, kunnen we steeds beter relativeren!!